Bij Johannes 1

Lang geleden leefde er een jongen en die heette Johannes. Johannes was een knappe vent. Hij had een goed stel hersenen. Hij had heel veel boeken gelezen. Je weet wel, over filosofie en zo. Over Plato en Socrates en andere grote denkers. Johannes was dus een beetje een boekenwurm. Iemand die graag met zijn neus in de boeken zit. En Johannes die kwam weleens in de kerk, net zoals jullie vandaag. Nou, eigenlijk niet zo zeer een kerk, maar in de synagoge. Dat was de kerk van de Joden. Daar leerde hij ook veel, met name over de Thora, dat is een deel van de bijbel. De verhalen over Abraham en Mozes vond Johannes schitterend. Of het verhaal hoe God de wereld had geschapen. Hij vond het prachtig en dacht er veel over na. Maar hij vond het ook een beetje moeilijk. Want Plato en Socrates die hadden ook goede verhalen, maar kon je dat wel vinden, als je Joods was, dacht Johannes dan?

Zo groeide Johannes op. Met veel boeken om zich heen, mensen van wie hij hield en een toekomst die veel belovend voor hem was. Misschien kon hij wel een rabbi worden, dachten zijn ouders. Of een schrijver. Of zelfs een filosoof, net zoals Socrates, dacht Johannes.

Maar het kwam allemaal anders of eigenlijk ook niet. Want Johannes werd een schrijver. Toen hij volwassen was, raakte hij in de ban van een ander verhaal. Dat was geen filosofisch verhaal. Het was eerder een beetje een raar en triest verhaal. Jullie kennen dat verhaal wel. Het verhaal van Jezus Christus. Hoe hij werd geboren in een stal omdat zijn ouders Maria en Jozef naar Bethlehem moesten gaan op bevel van de keizer. Hoe Jezus opgroeide en mensen om hem heen steeds meer dachten: dat is een bijzonder kind. Want Jezus kon heel mooi over God vertellen. Dat raakte mensen enorm. En niet alleen dat. Hij begon ook mensen letterlijk met zijn handen aan te raken wanneer iemand ziek was. Daar werden mensen beter van. Hij begon te reizen en veel van zijn vrienden gingen met hem mee. Hij was ervan overtuigd dat God van alle mensen houdt en daarom preekte hij over Gods vriendelijkheid en genade, over liefde en een toekomst voor alle mensen die heel mooi zal zijn. Dat juist de armen het beter moeten krijgen.

Maar het liep slecht af met Jezus. Tenminste, dat werd verteld. De Romeinen vonden het maar niets, zo’n mens die het maar steeds had over vrede en over zorgen voor de armen. Want de Romeinen verdienen goed geld aan de belasting, ook van de armen en aan oorlog verdienden ze ook. Jezus overleefde het niet. Te veel mensen wilden hem dood. Hij stierf aan een houten kruis.

Johannes was helemaal in de ban van dit verhaal van Jezus. Jezus – dat is het antwoord op ons zoeken en verlangen. Hij heeft laten zien hoe het moet in de wereld. Hoe God het bedoeld heeft. Gods liefde – dat is Jezus zelf. En Johannes begon het verhaal van Jezus op te schrijven, want, dacht hij, dit is zo belangrijk, dit verhaal mag nooit verloren gaan. “In het begin”, zo begon Johannes, en hij herinnerde zich al die schitterende verhalen van de schepping en van de filosofen en het vloeide uit zijn pen: “In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God”. Dat is het dacht Johannes. Jezus, hij die in de kribbe in Jeruzalem lag, die was van begin af aan, van baby aan en al daarvoor, Gods woord, Gods antwoord en spreken voor deze wereld. Dat is het, zei Johannes en pakte zijn pen: Jezus is wat God nog wilde zeggen.