Kerstverhaal naar Lucas

En het gebeurde in die dagen – zo, lieve Theofilus, lieve mensen die God lief hebben, zo begint het verhaal waarvan ik jullie wil vertellen.

Het gebeurde in die dagen – in de dagen dat de wil van keizer Augustus wet was.

Iedereen moest doen wat de keizer wilde of het nu uitkwam of niet. De keizer wilde weten, helemaal precies weten, hoeveel mensen er woonden in zijn rijk. Niet alleen leuk voor de geschiedenisboeken, maar ook voor de schatkamer van Augustus. Alle mensen moesten zich laten inschrijven en dan maar meteen wat geld aan de keizer betalen. Wat de keizer wilde – dat was wet

Maria en Jozef, hen kwam het niet uit. Maria was hoogzwanger en Jozef die wist er niet zo goed raad mee.

Toch moesten ze op reis gaan, naar Bethlehem, de stad van koning David, daar was Jozef nog in de verte familie van.

En je kon er wel op rekenen, precies daar, in Bethlehem, kreeg Maria haar kind. Er was geen plek voor hen, nergens, dus ze sliepen bij de dieren in een stal. Daar sliep ook hun kind, in een kribbe, een kribbe is een voederbak, een bakje waarin normaal geen babys liggen maar gewoon wat voer voor de dieren.

Lang bleven ze daar niet alleen, Maria en Jozef en de baby. Herders kwamen langs om de baby te bekijken. Want ze hadden gehoord dat het wel een heel bijzonder kindje was. Op het eerste gezicht zagen ze niet veel bijzonders. Een baby in een voederbak is hooguit een zielig gezicht.

En toch – er was iets met dat kind. Vrede, liefde, hoop – dat schoot hen door het hoofd. Zou dat kind geluk en vreede voor alle mensen brengen.

Zou het waar zijn?